Zie voor meer info www.alvleesklier.nl.
Algemeen
Acute alvleesklierontsteking (acute pancreatitis) is een acute ontsteking van de alvleesklier (het pancreas), die in 2005 in Nederland voorkwam bij ongeveer 1 op de 6800 mensen. Zo’n 60% van de gevallen wordt veroorzaakt door galstenen, in 20% van de gevallen door alcohol misbruik, in 10% van de gevallen door andere oorzaken en in de overige 10% van de gevallen door onbekende factoren. Een acute pancreatitis verloopt meestal (in 80% van de patiënten) mild en geneest spontaan binnen 5-10 dagen. Bij ongeveer 20% van de patiënten ontwikkelt zich een ernstige pancreatitis waarbij er alvleesklierweefsel en/of alvleesklier omringend weefsel afsterft (necrose). Deze necrose gaat gepaard met een hoge sterfte van 12-25%.
Klachten
De meest kenmerkende klacht is buikpijn die acuut en heftig verloopt. Vaak wordt een karakteristieke houding aangenomen door deze pijn en buigt men voorover met de knieen op de borst. De pijn kan uitstralen naar de rug, linkerzij en linkerschouder. Bijkomende klachten zijn misselijkheid, braken, koorts en een versnelde ademhaling. Na een maaltijd kunnen de klachten toenemen.
Wanneer er sprake is van een ernstige pancreatitis kunnen er veel bijkomende klachten en problemen zijn zoals: geelzucht, darmafsluitng (ileus), orgaanuitval en bloedingen.
Diagnose
Door de ontsteking van de alvleesklier is onder andere het gehalte van de spijsverteringsenzymen amylase en lipase in het bloed verhoogd. De internationale definitie voor acute pancreatitis is de combinatie van pijn in de buik en een meer dan drie keer verhoogd amylase en/of lipase in het bloed.
Voor het vaststellen van de oorzaak van de pancreatitis en voor het maken van een behandelplan wordt een echo van de buik uitgevoerd. Hierop kunnen galstenen worden vastgesteld en de locatie hiervan (galblaas of galweg), of de galwegen zijn uitgezet en of er gruis in de galweg aanwezig is. Een CT-scan wordt doorgaans pas verricht wanneer een patiënt na een week niet verbetert. Op deze CT-scan kan worden vastgesteld of er sprake is van een necrotiserende pancreatitis en of er andere problemen in de buik zijn ten gevolge van de pancreatitis.
Behandeling
Tijdens de eerste dagen van de opname wordt er gestart met ruime vochttoediening via een infuus. Patienten mogen gewoon eten als zij daar zin in hebben. Is er na een paar dagen geen verbetering, dan is sondevoeding nodig. Dit is vloeibare voeding die door een slangetje (voedingssonde) rechtstreeks via de neus, slokdarm en maag in de dunne darm komt. Zodra het mogelijk is, wordt weer overgeschakeld op normale voeding. De meeste patiënten zijn na een periode van 1 à 2 weken weer volledig hersteld.
Voor het bestrijden van de hevige pijn worden pijnstillers voorgeschreven. Daarna is de behandeling vooral gericht op het voorkomen van complicaties en het behandelen van de oorzaak zoals het verwijderen van een galsteen en de galblaas (met een cholecystectomie).
Als de pancreatitis is ontstaan door galstenen (biliaire pancreatitis) kan er een galsteen vast blijven zitten in galwegen. Dit kan afwijkingen geven in het bloed en weer leiden tot nieuwe klachten. Wanneer dit het geval is zal een ERCP worden verricht. Bij dit onderzoek kan de arts, met behulp van een flexibele buis (endoscoop) die via de mond en de maag naar de twaalfvingerige darm wordt geleidt, de galstenen uit de afvoergang verwijderen. Tijdens deze ERCP kan ook de afvoer vanuit de galwegen (en hiermee ook het passeren van galstenen) worden verbeterd d.m.v. een papillotomie. Hierbij wordt de uitmonding van de galgang in de dunne darm (de Papil van Vater) iets ingeknipt.
Bij complicaties is soms een behandeling op een intensive care afdeling noodzakelijk. Op deze afdeling worden allerlei verschillende lichaamsfuncties zoals bloeddruk, bloedgassen, hartslag etc. zorgvuldig in de gaten gehouden. Als zich een bacterie nestelt in het afgestorven weefsel van de alvleesklier, dan spreekt men van geinfecteerde necrotiserende pancreatitis. Dan moet het afgestorven weefsel uit de buikholte gehaald worden. Als eerste stap wordt een slangetje geplaatst, waarmee de necrose kan aflopen (drainage). Dit slangetje kan aan de buitenkant via de buik (‘percutaan’, door de radioloog) of van binnenuit via de maag (‘transgastrisch’, door de MDL-arts) worden geplaatst. Als iemand hiermee niet voldoende opknapt, wordt het geinfecteerde en afgestorven weefsel in tweede instantie via een operatie verwijderd, een ‘necrosectomie’. Ook dit kan weer via de buitenkant (door de chirurg) of van binnenuit via de maag (door de MDL-arts).
In sommige gevallen schrijft de arts antibiotica of andere medicijnen voor. Bij ongeveer 10% van de patiënten met acute alvleesklierontsteking is er geen verbetering en ontstaat er een chronische alvleesklierontsteking.